AMSTEL-ECHO
3
20 zuinig als een marmot. Het was heel erg als je
ziek werd, want dat zat je zonder inkomsten. Neen,
er was niet veel aan, aan dat leven van toen.
Zeker niet als je het met nu vergelijkt. De arbeider
is nu beschermd door een net van sociale maat
regelen. Hij is gevrijwaard tegen ziekte, ongeval
len, onrecht, en onverzorgde oude dag. Er is
niemand, die beweren zal, dat er in dit land geen
prachtig stelsel van sociale maatregelen bestaat.
(Vervolg op pag. 7)
U KUNT HET GELOVEN OF NIET
(Vervolg)
Wij stonden dus aan de andere kant van het IJ
en dank zij de hulp van de veewagen sprong onze
Ford direct weg. De motor ging nu zelfs regel
matig lopen en daar het die dag schitterend weer
beloofde te worden, kreeg Toon plotseling zijn
spraakzaamheid terug en wat dat zeggen wil, be
hoef ik de insiders niet te memoreren. Hij wist een
viswatertje in de buurt van Den Helder, waar je
eerst met een stok in het water moest slaan om
de vis te verjagen, anders kon je onmogelijk je
simmetje uitgooien. Hij gaf recepten op hoe je
deeg moest bereiden, want na de laatste oorlog
slikten die vissen ook niet alles meer. Of ik wist
hoe ik een snoekvisje moest aanslaan, of ik de ma
ten wist, of ik wist wat de kop en wat de staart
van een wurm was en of ik wel eens een hengel
in m'n hand gehouden had?
Dit laatste was een minder prettige vraag, maar
ik kreeg geen gelegenheid daarop te antwoorden,
want Toon had verleden jaar op die plaats een
snoek gevangen en die was zo groot, dat hij om
het een en ander met z'n armen te staven, mij met
z'n rechterhand een klap tegen m'n kin gaf, ter
wijl z'n linkerhand een meter buiten het raampje
hing, waardoor een motorrijder dacht, dat wij
links-af moesten, waarop onze Ford met inhoud
en al naar een zekere plaats verwenst werd. Het
leek wel of ook het zonnetje inspirerend werkte
op onze wagen, want hij reed en hij bleef rijden.
Buiten de stad gekomen werd voorzichtig de snel
heid opgevoerd tot grote schrik van het vee in de
weiden, terwijl de koeien hun koppen boven de
sloot lieten hangen, hetgeen zij altijd plegen te doen
bij een naderende onweersbui. Daar het in de
cabine ondraaglijk warm werd en Toon een nieuw
visverhaal begon te vertellen, viel ik in slaap, het
geen hij niet gemerkt moet hebben, want toen ik
weer bij kennis kwam, was hij nog steeds aan het
woord. Ik hoorde hem echter maar half, want met
verschrikte ogen keek ik naar de snelheidsmeter,
die een snelheid aangaf van 140 km per uur. De
adem stokte mij in de keel, maar toen ik naar
buiten keek en zag dat er een paar honden blaf
fend met ons meeliepen was ik weer gerustgesteld.
Om de conversatie gaande te houden maakte ik
de opmerking dat de aangegeven snelheid niet
overeenkomstig de waarheid was, hetgeen door
Toon niet werd ontkend. Inmiddels ontdekten wij
weer een nieuw ongerief bij onze Ford, want door
dat de bodem vol met gaten zat en je zo op de
weg kon kijken, begon de Ford nu ook de allures
van een stofzuiger aan te nemen, want door z'n
snelheid (in werkelijkheid reden wij zo'n 40 km
per uur) zoog hij al het vuil van de weg op,
naar binnen. Peuken sigaar en sigaretten vlogen
ons links en rechts om de oren, hetgeen wij
minder aangenaam vonden. Met een oude jas
werd ook dat euvel weer verholpen en zo
ging het maar door en werkelijk zonder ver
dere pech kwamen wij op de plaats van bestem
ming aan. Eén keer werden wij nog aangehouden
voor controle van de papieren, maar dat was dan
ook het enige dat wel in orde was.
Het viswater was ideaal en al spoedig dreven
onze dobbers op het water. Toon begon nu zeer
uitvoerig te vertellen, dat je bij het vissen absolute
stilte moest betrachten om de vis niet te verjagen,
hetgeen mij niet belette er direct al een edelkarper
van zeer behoorlijke afmeting uit te halen. Toon
haalde minachtend de schouders op en vroeg of ik
soms van plan was daarmede te gaan snoeken.
Inderdaad was er geen aardigheid aan om daar
te vissen. Het was maar ingooien en ophalen en
altijd raak, terwijl zo tussen de bedrijven door een
hond er met m'n deeg vandoor ging en Toon per
ongeluk de bus met wormen het water intrapte.
Wij hadden echter een goed uur gevist, 't net was
tjokvol en daar wij met onze Ford niet de minste
risico mochten lopen, moesten wij weer bijtijds naar
huis terug. ,,Gooi 't net maar achterin," riep Toon,
,,dan ligt de wagen vaster op de weg, dat rijdt V
beter!" Wij braken weer op, dronken eerst in een
cafétje een stevig glas limonade en de terugtocht
nam een aanvang. Met vereende krachten duwden
wij de Ford tegen een dijk op, om zodoende een
vlotte start te verkrijgen, en daar ging het weer
op huis aan, en wat wij niet durfden geloven, de
Ford haalde het zonder dat wij door nieuwe pech
achtervolgd werden, behalve dat toen wij weer op
de pont stonden en bemerkten dat wij het net, vol
met vis, bij ons viswater hadden achtergelaten,
maar daar kon de Ford niets aan doen. In zulke
gevallen geef je elkaar de schuld, maar om toch
niet met lege handen thuis te komen, kochten wij
wat gerookte paling, hetgeen achteraf niet zo tac
tisch bleek te zijn. De wagen werd weer aan z'n
eigenaar afgeleverd en omdat wij deze man van
wat sigaren voorzagen, was deze zo dankbaar, dat
hij ons wel even naar huis zou rijden, wat door ons
op hoge prijs gesteld werd. Wij stapten weer in
en hadden na op de bekende wijze te zijn gestart,
nog geen 100 meter gereden, of met een luide knal
sprong er een band aan flarden en daarom had ik
dit verhaal toch beter kunnen betitelen met ,,Je
kunt toch autorijden of niet!"
C. Wolffgramm.