'oproer van 1524
AMSTEL-ECHO
7
Amsterdam alleen. Ook andere plaatsen in ons
land hebben in vroegere eeuwen een Bierkaay of
een Bierstraat gekend. Delft, Rotterdam en 's-Gra-
venhage konden zich eveneens verheugen in het
bezit van een dergelijke kaai en wat meer zegt, de
bewoners van de Bierkaay of -straat in die plaat
sen deden in geen enkel opzicht voor hun colle
ga's in Amsterdam onder!
Om U dit te bewijzen laten we hieronder een
artikel volgen, zoals dit voorkwam in het dagblad
..Het Binnenhof" van Zaterdag 10 November jl.
en dat ingezonden werd door onze Haagse collega
T etteroo.
Eens was het Spui de Haagse havenbuurt. Hier
gingen graaf en gravin scheep, wanneer zij een
hunner steden in Holland of Zeeland wilden be-
zoeken of een buitenlandse reis ondernamen naar
Gelre of Kleef. De vrachtschepen legden hier ook
aan, en werden gelost en geladen, en later ver
trok van het Spui het schuitje van Delft, de eerste
geregelde interlocale verbinding. Het rosse leven,
dat in elk havenkwartier opvlamt, kon men ook
aan het Spui meemaken, waar in de taveernen met
het mes werd gevochten en rood licht brandde
achter de ramen der „oneerlicke herbergen". En
wie exploiteerden deze duistere gelegenheden in
het begin der zestiende eeuw? Helaas, het hoge
woord moet er uit: dat waren ,,de dienaers van
den procureur-generael van Hollant ende oick van
den bailliu van den Hage".
Zo staat het zwart op wit in de brief, die de be
woners van het Spui en de omliggende straten tot
het Hof van Holland richtten, met het verzoek om
aan deze wantoestanden een einde te maken. De
rakkers werden op het matje geroepen en er vielen
harde woorden, maar daarbij bleef het waarschijn
lijk, want als hun dienaren klaagden over lage
tractementen, zagen de heren veel door de
vingers.
De schepen, die bier en wijn aanvoerden, meerden
ook aan het Spui; eerst, nadat de Bierkade in 1616
was gegraven, kregen zij daar hun ligplaats. Wan
neer er in de taveernen werd gevochten waren de
bierschippers en hun knechts steeds present. Ge
woon om de zware vaten op de karren te hijsen,
lichtten zij met groot gemak tafels en stoelen op,
om deze op de hoofden van hun tegenstanders te
doen neerkomen. Wie tegen hen begon, vocht
een vergeefse strijd; tegen de bierkaai kon men
niet op. De bierschippers hadden een privilegie:
met uitsluiting van alle anderen mochten zij het
bier uit Delft naar Den Haag vervoeren, en zij
moesten dan achteraf de belastingambtenaren ver
wittigen van hun komst, opdat deze de accijns op
het bier bij de afnemers konden innen: drie groten
op elk vat.
Inmiddels stond de wereld niet stil. De Habs-
burgers grondvestten hun macht en er was onein
dig veel geld nodig om hun vérstrekkende doel
einden te bereiken: de onderwerping van Italië,
het isolement van Frankrijk, de greep naar de
keizerskroon. Ook „onze goede liedenvan die
Haghe en Haagambacht moesten meer en meer op
brengen en hun aandeel in de algemene lasten
werd verdubbeld. De magistraat betoogde tever
geefs, dat armoede troef was in Den Haag. De
bureaucraten in de hoofdstad Brussel hadden altijd
een antwoord klaar. „Verdubbel de accijns op bier
en wijn, schepenen," zeiden ze „dan zal het wel
beter gaan. U krijgt hiervoor een speciaal octrooi,
een volmacht om aan de ontevredenen te tonen."
De schepenen namen, zeer tegen hun zin, deze
maatregel in het jaar 1516, maar daarbij bleef het
niet. In de volgende jaren, toen er gestreden werd
in de vlakten van Vlaanderen en in Navarre, in
•fe, schilderij ran Jan ran der Heyden
I