DIEREN EN ZIEKTEN BI] DE MENS.
II.
De hond
De mens voelt grote genegenheid voor de hond en deze
genegenheid is volkomen te begrijpen.
In het hoge, barre Noorden worden honden gebruikt voor
het trekken over ijs- en sneeuwvelden van de sleden, die het
contact tussen dei verschillende nederzettingen onderhouden;
in ons land wordt de hond gelukkig hoe langer hoe min
der gebruikt als trekhond voor het vervoeren van lichte
lasten; tijdens de wereldoorlog no. 1 werd de hond wel ge
bruikt voor het verplaatsen van lichte mitrailleurs.
Maar de hond kan méér dan trekkracht leveren: St. Bernards-
honden zoeken in het hooggebergte naar verdoolde reizigers;
honden geleiden blinden veilig door het drukke verkeer van
onze steden; politiehonden helpen bij het opsporen van mis
dadigers; op eenzame en afgelegen hofsteden wijst een bordje
„Wacht U voor de Hond' op de aanwezigheid van een
waakhond, die geen vreemdeling onaangediend het erf laat
betreden; voor de jacht afgerichte honden brengen het ge
schoten wild naar de jagers. Rashonden met eerbiedwaardige
stambomen zijn een kostbaar bezit en zijn de trots van hun
eigenaren en eigenaressen, die met hen pronken op tentoon
stellingen.
Over de trouw van honden, onverschillig of het dieren zijn
van zuiver ras dan wel dat zij tot het z.g. vuilnisbakkenras
behoren, doen vele verhalen de ronde. De intelligentie van
vele honden wordt bewezen door de mogelijkheid hen voor
verschillende diensten af te richten; het is vaak, of zij ons
begrijpen. Soms lijkt het, of zij delen in onze vreugde en ons
verdriet en dat hun slechts het spreken ontbreekt.
Natuurlijk zijn er ook onbetrouwbare en valse honden, maar
is de mens zelf daar niet vaak de oorzaak van? Ook onder
de mensen zijn er, die vals en wreed en onbetrouwbaar zijn.
Honden zijn dus over het algemeen vrienden van de mensen
en er zijn maar heel weinig mensen, die niet van honden
houden. Gaarne had ik dan ook de hond in verband met het
boven dit artikel genoemde onderwerp buiten beschouwing
gelaten, maar de hond als huisdier leeft in zó nauw contact
met de mens, dat het zeker de moeite loont na te gaan, of
bij honden geen besmettelijke ziekten kunnen voorkomen, die
ook voor de mens gevaarlijk zijn. En dan zien wij, dat wij
deze vraag bevestigend moeten beantwoorden.
Hondsdolheid is een ziekte vooral van honden, wolven, vos
sen, jakhalzen en hyena's, maar besmettingen kunnen bij alle
mogelijke zoogdieren, en óók bij vogels, tot ernstige, meestal
dodelijke ziektegevallen aanleiding geven. Ook de mens is
voor de infectie gevoelig. Voor ongeveer honderd jaar kwam
hondsdolheid veel voor, ook in ons land, maar thans zijn er
landen waar deze ziekte geheel is uitgebannen en Nederland
is één dezer landen. Maar de angst voor deze verschrikkelijke
infectie is nog steeds niet geheel verdwenen, want zo nu en
dan komen ouders bij mij met de vraag, of de valse hond,
die hun kind heeft gebeten, niet dol kan zijn. Dat in Neder
land hondsdolheid niet meer voorkomt, is niet te verwonde
ren, want er zijn in ons land practisch geen rondzwervende
honden meer (rondzwervende katten schijnen iets minder
zeldzaam te zijn).
Bestaat de mogelijkheid van import van het virus der honds
dolheid? Zo iets is natuurlijk niet geheel uit te sluiten, want
in niet al te ver afgelegen landen komt de ziekte nog spora
disch voor. Maar al zou het virus geïmporteerd worden, dan
zou, dank zij de bestaande wettelijke bepalingen, aan de ver
spreiding daarvan spoedig paal en perk zijn gesteld. In En
geland en Australië, waar hondsdolheid evenmin voorkomt
als in ons land, is de invoer van honden met het oog op
deze ziekte geheel verboden.
Niet iedere beet van een dol dier behoeft een ziektegeval tot
gevolg te hebben. Van der Hoeden deelt in zijn boek mede,
dat 16 tot 20% der door dolle dieren gebeten mensen ziek
worden. De door Pasteur uitgewerkte en voor het eerst bij
mensen toegepaste vaccinatie tegen hondsdolheid behoeft,
dank zij de lange incubatie-tijd (dit is de tijd, die tussen de
besmetting en het optreden der ziekteverschijnselen verloopt)
bij de mens eerst na de verwonding door een dol dier plaats
te vinden, maar dan moet men ook geen tijd meer verloren
laten gaan.
Is hondsdolheid eenmaal bij de mens uitgebroken, dan is de
toestand hopeloos.
In alle landen der wereld vindt men de z.g. „Instituts Pas
teur", waar deze behandeling kan plaatsvinden; in ons land
kan dit geschieden in het Rijks-Instituut voor de Volksge
zondheid te Utrecht. In sommige landen, waar hondsdolheid
nog herhaaldelijk voorkomt, is voorbehoedende vaccinatie van
honden, en soms ook van katten, verplicht.
T uberculose.
Honden kunnen vaak lijden aan tuberculose, hetzij veroor
zaakt door runder-tuberkelbacillen, hetzij door humane tuber
kelbacillen; de besmetting heeft dan plaats gevonden door het
drinken van rauwe melk of het eten van rauw vlees, door
het oplikken van uitgehoeste sputa op straat en ook wel
rechtstreeks door aan open tuberculose lijdende personen in
de omgeving van het dier. Omgekeerd kunnen ook besmet
tingen van mensen door aan tuberculose lijdende honden
plaats vinden, maar dit zullen toch wel uitzonderingen zijn.
Parat yphus.
Ziektegevallen, veroorzaakt door paratyphus-bacteriën, kun
nen eveneens bij honden worden waargenomen, maar het is
mij niet bekend, dat ooit mensen door honden met paratyphus
zijn besmet.
Honden kunnen voorts lijden aan de ziekte van Weil. Voor
honden is dit lang geen onschuldige ziekte en vooral onder
jonge honden is de sterfte hoog. Na de genezing blijven de
honden gewoonlijk nog enige weken of maanden de ziekte
kiemen met de urine uitscheiden. De dieren worden, op
soortgelijke wijze als de mensen, besmet door zwemmen in
met ratten-urine verontreinigd water, door het nuttigen van
met ratten-urine bevuild voedsel en ook bij het vangen en
doodbijten van ratten. Telkens wanneer mijn kleine basterd-
terrier bezig is met zijn geliefkoosde sport van het vangen
van ratten, sta ik angsten uit, dat hij een geïnfecteerd
exemplaar te pakken krijgt.
Besmetting van hond op hond komt klaarblijkelijk zeldzaam
voor; besmetting van mensen door honden schijnt zo nu en
dan voor te komen. In tegenstelling tot honden schijnen kat
ten voor deze infectie weinig gevoelig te zijn.
Een ziekte, die nauw verwant is met de ziekte van Weil en
die veroorzaakt wordt door een ziektekiem, die grote ge
lijkenis vertoont met die van de ziekte van Weil (en daar
van alleen door serologisch onderzoek kan worden onder
scheiden), is de canicola-koorts. Deze ziekte komt onder
honden voor en in tegenstelling tot wat bij de ziekte van
Weil werd gezegd spelen ratten zeer waarschijnlijk bij de
verspreiding geen rol: besmetting van hond op hond is re
gel. Honden, die de ziekte hebben doorstaan, kunnen de
ziektekiem gedurende geruime tijd blijven uitscheiden. Dit
vindt dan plaats met de urine. Door omgang met zieke hon
den of honden, die de ziektekiemen uitscheiden, kunnen ook
besmettingen bij de mens plaats hebben. In vergelijking met
de ziekte van Weil zijn echter besmettingen van mensen met
de ziektekiem van de canicola-koorts betrekkelijk zeldzaam.
In de jaren 1937/1947 kwamen te Amsterdam 116 gevallen
van de ziekte van Weil bij mannen en 17 bij vrouwen voor,
tegen 13 gevallen van canicola-koorts bij mannen en 8 bij
vrouwen. Van de mannelijke patiënten met de ziekte van
Weil stierven er 13, terwijl onder de vrouwen geen sterfge
vallen zijn voorgekomen; onder de 13 mannelijke zieken ten
gevolge van canicola-koorts kwam 1 sterfgeval voor en on
der de 8 vrouwelijke geen. De ziekte van Weil is dus een
ernstiger ziekte dan de canicola-koorts.
De hond is zeer gevoelig voor infectie met trichinen, zodat
zij mogelijk een rol zou kunnen spelen bij de verspreiding
der trichinose. In ons land, waar deze ziekte zeldzaam is,
heeft dit nauwelijks betekenis.
Honden èn katten kunnen ook als gastheer of tussengastheer
optreden voor lintwormen, die ook bij de mensen voorkomen.
Belangrijk vooral in dit verband is de blaasworm of echino-
coccus, een kleine lintworm, niet groter dan 3 tot 6 mm. De
larve van deze lintworm kan echter zeer groot worden. Zij