I 1 111
Augustus/September 1950
3e Jaargang
H II jj *2-1
m m ^PITr *■-»»-_
Niet-periodiek verschijnend blad voor de
geëmployeerden van de AMSTEL BROUWERIJ N.V.
Redactie: Mr. J. C. Bossard en J. Beekman
Redactie-Adres
J. Beekman, Expeditie-Afdeling, Amsterdam
WAS IK MAAR
Zelfs in deze jachtige tijden komt het nog wel
eens voor, dat oudere mensen in een stil ogen
blikje hun leven overzien en dan mistroostig, om
dat zij bij die terugblik veel fouten en misluk
kingen ontwaren, de verzuchting slaken: „was ik
maar dertig jaar jonger!"
Dat men eens een ogenblikje peinst over het ver
leden is heel gezond en heel gewoon. Dat men dan
veelal tot de ontdekking komt dat veel anders en
beter had kunnen gaan „als men toen en toen
maar zus en zo had gedaan" is ook niets abnor
maals. Er zijn maar weinig mensen, die niet van
mening zijn lang niet alles bereikt te hebben wat
mogelijk was. Maar dat men door die ontdekking
verbitterd wordt over het aantal jaren dat men
heeft bereikt en de mislukkingen, die men heeft
beleefd, als in de verzuchting: „was ik maar 30
jaar jonger" een werkelijk wanhopig verlangen
naar jeugd klinkt, dan is dit grote dwaasheid.
Want men zegt, verlangend het leven opnieuw
en beter te beginnen, niet: „was ik maar 30 jaar
jonger, dan maar: „was ik maar 30 jaar jon
ger, en had ik de ervaring van nu, dan
Lieve help, kunt U zich hem voorstellen, het
broekje van 20 met de rijpheid van een man van
vijftig? Hij zou de ongelukkigste aller stervelingen
zijn. Denkt U eens in, dat deze oude jongeman
op vrijersvoeten zou gaan. De jonge meisjes zou
den hem uiterlijk misschien wel aantrekkelijk vin
den. maar voor de rest een oude zeur, een man als
grootvader, en zijn avances zouden zo niet onop
gemerkt dan toch onbeantwoord blijven. En bij
zijn jeugdige kameraden zou hij ook niet getapt
zijn. Nooit eens te porren voor een lolletje, geen
cent lef, geen durf, geen pit.
Als de jeugdige grijsaard zich dan zou wenden
tot de ouderen, dan zou hij al evenzeer het hoofd
stoten. In de king der wijzen zou men van hem,-
gezien zijn lichamelijke jeugd, verwachten dat hij
zijn mond hield, want een jong broekje, dat daar
meepraat als een grote man, is een hoogst irri
terend sujet. Maar als dat zelfde jonge broekje
al meepratend waarachtig zo af en toen nog gelijk
heeft ook, dan is hij pas goed onuitstaanbaar. „Die
jonge vent praat als een oude kerel, zouden de
senatoren zeggen, „laat hij de meisjes gaan ver
velen." En ze zouden hem uit hun kring bannen.
Nergens komt hij terecht» en dat is logisch, want
een ervaren jongeling is vlees noch vis, jong noch
oud.
Men moet dus wensen, als men zijn jeugd terug
zou kunnen krijgen: „Was ik maar 30 jaar jonger
en dwaas en onbezonnen, dan Ja, dan kon
men het leven opnieuw beginnen, met de grote
kans opnieuw fouten te maken, opnieuw de ver
keerde weg in te slaan, opnieuw kansen te missen.
Neen, het is goed, zoals het is. Wees niet te on
tevreden over uw grijze haren, benijd niet te veel
de jeugd, die idealen heeft, maar onbezonnen
is; ook in het jeugdland is „geween en knersing
van tanden". Een bekend woord zegt, dat nie
mand zo gelukkig of ongelukkig is als hij meent
te zijn. Aanvaardt dus de ouderdom met alle na
delen, en met open oog voor de voordelen, die
ervaring en wijsheid kunnen schenken.
- --mui»»—h i) I. |f a i| II l| D I'