AMSTEL-ECHO
3
heeft zich ontwikkeld tot wat hij nu is: een man,
een vader van een gezin met zes kinderen. Spreker
prees Harmse als een ambitieus en goed werker,
die naast plichtsbetrachting nog tal van andere
zeer goede eigenschappen bezit. Op charitatief
gebied heeft Harmse zich altijd van zijn beste zijde
laten kennen. Steeds was hij bereid daar, waar
hulp van node was, die, voor zover hij daar toe
in staat was, te geven. Om bijv. de behoeftige
blinde medemens het leven dragelijker te maken
bekwaamde Harmse zich in het schrijven van
Braille-schrift en met veel liefde schreef hij in
braille boeken over, opdat ook de blinden onze
boeken konden lezen. Bovendien was hij nog
kerkzanger en had hij zich bekwaamd in het
kerk-latijn. Naast al deze kwaliteiten, zo ver
volgde Jhr Six, kon Harmse altijd nog tijd vinden
om elke dag zijn parijtje schaak te spelen, en deze
zo uitzonderlijke figuur, ook al door zijn opvallend
uiterlijk, zullen wij op de brouwerij wel zeer
missen.
Zich tot de heer Drechsel wendend, zei Jhr Six,
dat deze een niet benijdenswaardige functie had
bekleed. Als incasseerder moest hij er altijd in
weer en wind op uit, om te zorgen, dat op tijd
het geld binnenkwam. Niet altijd ging dat even
gemakkelijk, maar Drechsel wist een bevredigend
resultaat te bereiken. Altijd in de stad, steeds
langs de weg, was Drechsel dus een man van de
wereld, die regelmatig voor het „laatste nieuws"
zorgde, ook al, omdat zijn zoon journalist van
beroep is. Ook Drechsel werd geprezen om zijn
plichtsbetrachting en vooral om zijn betrouw
baarheid. Jhr Six nam dan ook met hartelijke
woorden afscheid van deze beide getrouwen.
Na Jhr Six nam vervolgens de heer Verspoor het
woord, die aldus sprak:
Na de waarderende woorden, die onze Directeu
ren zoeven tot U hebben gericht, wik ik ook nog
enkele woorden van afscheid tot U spreken.
Het zal ons, die Uw werk aan de brouwerij zullen
voortzetten, in de eerste tijd zeker een gemis zijn
U niet meer in ons midden te weten. U, die steeds
voor allen een zo goede vraagbaak waart voor
de oplossing van de vele vraagstukken, die zich
dagelijks in onze brouwerij voordoen. U hebt echter
in de loop der jaren, die elk Uwer aan de brouwe
rij zijt werkzaam geweest, zoveel van Uw kennis
en ervaring aan anderen overgedragen, dat wij
met zelfvertrouwen en goede moed de toekomst
tegemoet zien.
Aan de andere kant zal voor U de nieuwe toe
stand zeker eveneens de eerste tijd wel enigszins
onwennig zijn, want de overgang van een drukke
werkkring naar een periode waarin U de tijd ge
heel aan U zelf zult hebben, is wel zeer groot.
Ik hoop echter, dat U weldra de juiste inrichting
voor Uw toekomstig leven zult hebben gevonden,
en ik besluit deze korte toespraak met de wens
uit te spreken, dat het U en de Uwen goed moge
gaan tot in lengte van dagen.
Ik heb gezegd.
Namens de Kern van het Fabriekspersoneel sprak
de heer H. Dannenburg de volgende woorden:
Geachte Heren,
Hoewel ik geen deel meer uitmaak van de Fa-
briekskern, is mij verzocht toch nog een afscheids
woord tot U te willen richten. Gaarne wil ik aan
dit verzoek voldoen, mede omdat ik hierdoor in
de gelegenheid kom persoonlijk afscheid van U te
nemen. Ik ben er mij van bewust, dat het geen
gemakkelijke taak is, om mensen toe te spreken,
die gedurende vele jaren een leidende functie
hebben gehad.
Het kan algemeen bekend zijn, dat leidinggevende
personen met een critisch oog worden beschouwd,
ik kan U echter troosten met het feit, dat de Fa-
briekskern ook geen gebrek aan critiek heeft ge
had. Ik ben niet de persoon om recht te praten
wat krom is, maar een woord van waardering en
dank mag ik zeker tot U spreken voor de mede
werking, die wij gedurende het bestaan van de
Fabriekskern van U hebben gehad.
Het is wel niet altijd rozengeur en maneschijn
geweest: er is ook wel eens wrijving geweest, maar
veel misverstanden hebben wij in overleg met U uit
de weg kunnen ruimen en verbeteringen tot stand
kunnen brengen.
Het is mij niet mogelijk U allen persoonlijk toe te
spreken, het zij mij echter vergund een paar uit
zonderingen te maken. In de eerste plaats wil ik
dan het woord richten tot de heer Ir. du Celliée
Muller.
Gedurende 33 jaar hebt U de algemene leiding
gehad en een groot aandeel in de uitbreiding van
het bedrijf. Dat is stellig geen gemakkelijke taak
geweest.
Het moeilijkst zal deze echter in de bezettings
jaren geweest zijn. Dikwijls moet ik nog denken
aan de dag na de capitulatie, toen U het personeel
bij elkander liet komen en ons van de trap bij Uw
kantoor het feit van de capitulatie mededeelde met
een bezorgd gezicht en Uw toespraak besloot met
de verwachting, dat wij onze „verdomde" plicht
zouden doen.
Dat waren harde woorden, doch op dat moment
dacht ik, „wat zal er in die man omgaan".
Wij hebben onze plicht gedaan, maar U allen ook.
Vele vooraanstaande figuren, ook uit onze rijen,
bleken niet uit het goede hout gesneden te zijn en
zijn gestruikeld.
Gij hebt getoond begrip te hebben voor de moei
lijke tijd, waarin wij toen leefden. Waar geholpen
kon worden, werd geholpen.
Met Uw medeweten hebben wij de illegale blaad
jes met het laatste nieuws verspreid. Voor zover
mij bekend, is hierdoor nooit iemand van ons in
moeilijkheden geraakt: een bewijs hoe hecht de