6
AMSTEL-ECHO
STAD EN LAND ROND DE
MARTINITOREN
Handel 14001800
Reeds vroeg waagden de Gro
ningers zich op verre tochten.
Met kleine houten zeilschepen
begaven ze zich over de
Noordzee om wol te halen uit
Engeland. Ze trokken over de
Oostzee waar men ze in het
jaar 122$ reeds kon ontmoe
ten. Over land gingen ze met
hun vee naar Utrecht, Keulen
en andere steden. Dikwijls
sloten de kooplieden zich aan
een op hun tochten; zo n reis-
gezelschap noemde men een
j Hense, de Handelaars die naar
Utrecht gingen, vormden de
Utertse Hense en zo waren er diverse gezelschap
pen. Toen in Duitsland in de Middeleeuwen een
verbond van kooplieden ontstond (de Hanze),
sloot ook Groningen zich daarbij aan. Groningen
is dus een Hanzestad geweest. Hun grote over
zeese reizen echter hebben de Groningers al spoe
dig gestaakt, want men vernam aldra dat dichter
bij huis ook te verdienen was. De handel met de
omliggende landstreken, vooral met de Ommelan
den (d.w.z. het Westerkwartier, Hunzingo, Five-
lingo) kwam tot ontwikkeling. De stad kreeg in
de 15de eeuw zelfs gedaan, dat de Ommelanden
al hun producten (vee, boter, kaas waren de voor
naamste) in de stad ter markt brachten. Dat was
voor beide partijen voordelig. De boeren vonden
in de stad grif aftrek voor hun waar. Burgers
kochten van de boeren wat ze nodig hadden, doch
er waren ook handelaars, die veel opkochten en
de goederen in andere streken wederom van de
hand deden. Bovendien voeren de ambachtslieden
er wel bij, want menig boer, die in de stad goede
zaken had gedaan, deed op zijn beurt weer in
kopen. Doch in de zestiende eeuw begonnen de
Ommelanders deze verplichting ondraaglijk te vin
den en ze wilden er aan ontkomen. De stad stond
er echter op. dat de „stapel" van Ommelander
goederen te Groningen bleef. Over dit stapelrecht
is tussen 1500 en 1800 zeer veel getwist en een
grote tweedracht tussen stad en land was het ge
volg er van. Ook wilde de stad dat al het bier,
dat op het platteland werd verkocht, van Gronin
ger brouwerijen werd betrokken. Er bestond toen
een Groninger Biermonopolie, hetgeen een even-
grote tegenzin verwekt heeft.
Stadsgebieden
De Stad stelde zich echter niet tevreden met de
overheersing van het platteland op handelsgebied.
Ze wilde de landstreken van de tegenwoordige
provincie Groningen ook onder haar staatkundige
macht brengen. En in dit streven is de stad voor
een deel geslaagd. Van de Bisschop van Utrecht
nam de stad in het jaar 1460 het Gorecht over.
In de vijftiende eeuw kreeg de stad ook invloed
in het Oldambt. In 1619, dit was dus na de mid
deleeuwen, kwam daar nog het dun bevolkte
doch uitgestrekte landschap Westerwolde bij. Zo
kreeg Groningen tenslotte 3 van de 6 plattelands
gebieden in bezit. Dit is wel iets heel bijzonders.
Slechts zelden heeft een enkele stad over zulk een
groot gebied geheerst. In de stadsgebieden wer
den ambtenaren aangesteld, die moesten besturen
en rechtspreken. De „ambtman van 't Gorecht"
hield rechtszittingen in t kleine gebouwtje aan de
voet van de Martinitoren; het staat er sinds 1509;
omdat er in later tijd ook wacht werd gehouden,
kreeg het de naam Hoofdwacht. De „Drost van
t Oldambt woonde te Zuidbroek; de „Drost van
Westerwolde" op 't huis te Wedde.
Veranderingen in de 18de eeuw
In de 18de eeuw is Groningen een geduchte ves
ting geworden, welke niet alleen meer door de
burgers, doch ook door huursoldaten werd ver
dedigd. Kazernes zijn er nog niet, de soldaten
wonen met hun gezin in de verschillende wijken
der stad. Het valt ons op, dat de straten nu alle
bijna met ronde keien zijn bevloerd. Zelfs is er in
vele straten een apart voetpad van klinkers. Her
bergen zijn er in de stad bij menigte. Ze prijken
met allerlei mooie namen, die op uithangborden
staan geschilderd of in gevelstenen zijn uitgehou
wen. We lezen namen als „de Coninck van Po
len David in de Leeuwenkuil", „de Stad Mun
ster „de Gouden Roemer", „het Tijger Paard",
en zo al meer. Om de beroemdste gevelsteen van
heel Groningen te zien, gaan we naar de Oude
Kijk in t Jatstraat. Het is een simpele steen, die
niet anders dan een mannekop voorstelt. Voor
de stadsuitleg liep de straat, die toen het Rechte
Jat heette (Jat is straat) dood; aan het eind der
straat stond toen een woonhuis. In de gevel van
dit huis zat de mannekop die de hele straat door
kon kijken. Bij de stadsuitleg moest dit huis ge
sloopt worden, doch de gevelsteen werd weer zo
geplaatst, dat de kop nog de straat in kon kijken.
Daar was de eigenaar zo trots op, dat hij er onder
liet zetten; „lek kick noch int", hetgeen „ik kijk
nog in t" betekent. Een hoofdstraat in de stad is
dus naar deze gevelsteen genoemd. In de buurt
van de Boteringebrug zien we een militair ge
bouw; het is de Corps de Garde, het Militair
wachthuis. De Groningers maken er Kortegaard
van. Het lijkt een huis op palen: de bovenverdie
ping wordt gedragen door een aantal zuilen, en
is de wachtkamer voor officieren van 't garni
zoen; beneden is een open ruimte waar de wacht
hebbende soldaten enigszins tegen het weer zijn
beschut. Op de Ossenmarkt ontwaren we een
fraai Renaissancehuis met smalle ramen. We zijn