S>e opkomót van Wet grote <^Bn
4
AMSTEL-ECHO
Reeds in de eerste nummers van dit blad verscheen
een „feuilleton van Mr. Bossard, waarin deze de
betekenis beschreef van de handel in bier in de
Middeleeuwen.
Vele zullen zich nog herinneren, hoe uit deze be
schrijving naar voren kwam, dat ook in ons land
echte „biersteden" hebben bestaan, als bv. Amers
foort en Gouda, waar in de 14e eeuw enkele hon
derden brouwerijen in bedrijf waren.
In meer recente nummers beschreef de Heer Wei-
senborn de chemische techniek van het moderne
brouwbedrijf, zoals wij dat elke dag voor ogen
hebben.
Uiteraard is er in de tussenliggende eeuwen een
geleidelijke ontwikkeling geweest van het middel
eeuwse, in zeer talrijke en meestal uiterst kleine,
bedrijven uitgeoefende brouwershandwerk naar de,
in slechts enkele tientallen bedrijven geconcen
treerde, moderne Nederlandse brouwindustrie.
Eén periode is er echter geweest in de historie van
het Nederlandse brouwerijbedrijf, waarin tech
nische en economische factoren in samenwerking
hebben geleid tot het, welhaast plotseling, door
dringen van het moderne grootbedrijf in onze be
drijfstak; de jaren tussen 1860 en 1885.
Deze dus nog niet in een zo héél ver verleden lig
gende periode is voor de ontwikkeling van het
brouwerijbedrijf belangrijker geweest dan de vele
honderden jaren, die vooraf zijn gegaan en het is
dan ook voornamelijk deze kwart-eeuw, die ons hier
zal bezighouden.
Teneinde een goed inzicht te krijgen in de „revo
lutie", die zich in de genoemde 25 jaren heeft vol
trokken, dienen wij ons eerst te verdiepen in de
toestand, waarin het Nederlandse brouwbedrijf
verkeerde kort vóór de aanvang van deze periode.
Hoe zag onze bedrijfstak er uit in de vijftiger jaren
van de 19e eeuw?
Van de roem der oud-tijdse biersteden was maar
weinig meer over.
In de 17e en 18e eeuw was de brouwnijverheid
sterk in verval geraakt; waren er in Amsterdam
omstreeks 1650 nog 23 brouwerijen, honderd jaar
later was hun aantal geslonken tot 4. Haarlem was
in 1740 nog 8 brouwerijen rijk. Rotterdam in 1750
nog 12.
De oorzaken van deze achteruitgang waren talrijk.
Zo was o.m. de vroeger vrij belangrijke bier-uit
voer verdwenen, terwijl de binnenlandse afzet
sterk verminderd was.
De nieuwe dranken van die tijd koffie, thee en
brandewijn werden door het publiek geprefe
reerd boven het aloude bier, en een zeer hoge bier
belasting er drukten toen niet minder dan 7
belastingen op dit product die leidde tot hoge
prijzen, werkte de afzetvermindering sterk in de
hand.
In 1858 waren in ons land nog 466 brouwerijen
over; in sommige provincies, waar het brouwerij
bedrijf voorheen tot de belangrijkste nijverheden
had behoord, waren de brouwerijen nagenoeg ge- door
heel verdwenen A. MIEDEN
Zij waren als volgt over het land verdeeld:
Aantal brouwerijen in Nederland:
Groningen 23
Friesland 10
Drente 3 f
Overijsel 8
Gelderland 23
Noord-Holland 11
Zuid-Holland 29
Utrecht 7
Noord-Brabant 201
Limburg 132
Zeeland 19
Totaal 466
Vrijwel al deze brouwerijen werkten overwegend
voor de plaatselijke behoefte; verzending van bier
naar andere delen van het land kwam slechts wei
nig voor.
Elke brouwer had zijn eigen biertypen het
aantal locale biertjes moet wel groot geweest zijn
en dus ook zijn eigen klantenkring, die zijn bier
prefereerde boven dat van anderen.
De afzet was dan ook doorgaans beperkt tot de
naaste omgeving van de vestigingsplaats der brou
werij.
Niet alleen locale smaakverschillen waren daar
aan echter debet.
Het vervoer van het zware fustbier over grote af
standen was, gezien ook de bederfelijkheid der oud-
Hollandse bovengistende bieren, duur en bezwaar
lijk. De spoorwegen bestonden immers nog maar
20 jaar en behalve het traject AmsterdamRot-
terdam moesten alle grote lijnen nog worden aan
gelegd.
Tenslotte bestonden tot 1865 de gemeentelijke
accijnzen, die natuurlijk in elke gemeente weer
anders waren en die een rem zijn geweest op de
interlocale handel in bier.
Het gevolg van een en ander was, dat de afzet
mogelijkheid der brouwerijen sterk afhankelijk was
van de plaatselijke conjunctuur, zodat het veelvul
dig voorkwam, dat in de ene plaats het brouw
bedrijf floreerde, terwijl in een andere, vrij nabij
gelegen plaats, de brouwerijen diep in de put zaten.
De meeste brouwerijen waren van kleine omvang,
al bestonden er ook, althans in Amsterdam, enkele
grote: in de 50-er jaren waren de drie belang
rijkste Amsterdamse Brouwerijen:
Gebr. van Rensdorp, met 100 arbeiders
Van Vollenhoven en Co. 60
De Haan ±55