AMSTEL-ECHO 7 Reactie op reactie van de Redactie over KAMERAADSCHAP Mej. Verweij van het hoofdkantoor schrijft ons: Over het artikel van de heer F. Rep en vooral de reactie daarop van de zijde der redactie, zou ik gaarne het een en ander opmerken. In de eerste plaats vind ik het voorbeeld van de „Geneeskundige Dienst" als bewijs van het ver loren gaan van individuele verantwoordelijkheid niet zo gelukkig gekozen. Op het ogenblik vinden wij (dank zij onze mooie sociale instellingen) ge loof ik geen uitgeputte mensen meer langs de weg. Wanneer dus sprake is van de „G.G.D. opbellen" zal dit als regel voor een ongeval zijn, en ons is uitdrukkelijk geleerd een gewonde niet aan te raken, doch te laten liggen. Dit gebeurt dus niet met het gevoel: „het gaat mij niet aan". We doen immers alle moeite om zo spoedig mogelijk des kundige hulp in te roepen. Dit weet de redactie natuurlijk ook wel, zodat ik bijna zou geloven, dat zij de lezers opzettelijk wil uitlokken tot repliek. Ik lees: „Het verlies van de individuele verant woordelijkheid wordt mede in de hand gewerkt door zeer mooie sociale instellingenBedoelt de redactie dus, dat dit onomstotelijk vaststaat of wordt ons hier de mening van de redactie voor gelegd? In dit laatste geval zou ik dit daartegenover wil len stellen: Zou het ogenschijnlijk verlies van in dividuele verantwoordelijkheid niet kunnen voort komen juist uit een zeker individualisme, waarmee ik dan bedoel de neiging om zich niet met ander mans zaken te bemoeien uit respect voor de persoonlijkheid van de ander. Als ik een arme (zij het dan niet uitgeputte) stakker zie, zou ik hem graag wat willen geven, en velen met mij, maar wij zijn bang die persoon met ons mede lijden te kwetsen. In dat geval is het meer op zijn plaats (en van ons fijner gevoeld) als de onper soonlijke gemeenschap zich over hen ontfermt dan de enkeling, die graag liefdadig wil doen. Toen wij in de oorlog allemaal in hetzelfde schuitje voeren en men vooruit wist, dat de ander Zich bij het aanbieden van hulp niet beledigd zou voelen, waren de vormen, waarin goede kame raadschap tot uitdrukking kwam, talrijk. We tel den toen laten we zeggen 1944, niet 1930. Ik wil niet aannemen, dat die kameraadschap in wezen in 4 jaar tijd verloren zou zijn gegaan, noch dat de invloed van de sociale instellingen deze men taliteit in 4 jaar gekweekt zou hebben. Het verheugt ons, dat er stelling genomen wordt tegen de op het eerste oog zo stoute beweringen van de redactie. De redactie beweert dit: door het bestaan van allerlei mooie, sociale instellingen, die nu als normaal worden geaccepteerd, wordt onze individuele verhouding tegenover elkaar kleur lozer. Zij houdt die stelling vol, ook na het betoog van Mej. Verweij. Zij vindt het voorbeeld van de G.G.D. zo slecht gekozen. Wel, vindt U dat zo n prestatie even de G.G.D. op te bellen als er b.v. 'n verkeersongeluk gebeurd is? Dit is een volkomen kleurloze handeling, en als de Leviet en de priester uit het Bijbelverhaal van de barmhartige Samari taan een telefoon tot hun beschikking hadden ge had, dan hadden ze zeker wel even de moeite ge nomen een dokter te waarschuwen. Maardie hadden ze niet en ze gingen de neergeslagene voorbij. Zij kwamen niet tot de persoonlijke han deling die gewonde man te verzorgen, hem voor zichtig naar de herberg te vervoeren en nog te betalen voor zijn verblijf aldaar! En ook de barm hartige Samaritaan had niets van dit alles gedaan, als in die tijd de G.G.D. klaar had gestaan om dit zaakje voor hem op te knappen! Dat het ogenschijnlijke verlies aan individuele verantwoordelijkheid zou voortkomen uit een ze ker respect voor de persoonlijkheid van de ander, och, dat kan in gegeven omstandigheden zo wel eens zijn, maar het individualisme, waar hier op gezinspeeld wordt, zal vaker niet uit fijngevoelig heid tot niet-handelen aansporen, dan wel uit egoïsme. De sprong, die mej. Verwey van hieruit ineens doet naar de oorlogsomstandigheden, om haar stelling te bewijzen, bewijst echter de opvat ting van de redactie. Immers: „toen wij in de oorlog in hetzelfde schuit je voeren' wil eigenlijk zeggen: „toen de gemeen schap ons niet langer beschermde". Toen, zegt mej. Verweij, had je allerlei sublieme uitingen van kameraadschap. Voila! Precies wat de redactie betoogde. Maar ze had er bij moeten voegen, dat men in die zelfde tijd een aantal ploertenstreken te bewonderen had, als men niet gedroomd had ooit te zullen aanschouwen. Willen wij de oor logstijd terug, om meer kameraadschap te kunnen genieten? Een dwaas, die ja zou zeggen. Willen wij de G.G.D. afschaffen, om de naastenliefde te bevorderen? Dat zou al even gek zijn. Blijft het feit te betreuren, dat er gevaar bestaat, dat wij het gevoel van individuele verantwoordelijkheid verliezen, juist omdat er zoveel dingen zo goed geregeld zijn? Ja, volgens de redactie, al acht zij dit gevaar (zie het slot van haar betoog in het vorige nummer) nog niet erg groot. Aan alle menselijke instellingen op dit tranendal, mej. Verweij, zitten schaduwzijden, hoeveel licht die instellingen ook verspreiden. Red. W.eeA, em man in onpe AmAte£-£cPio

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Amstel - Echo | 1949 | | pagina 7