foeu-a(t de Amódet-£cPio U
AMSTEL-ECHO
7
Zo zou ik nog een poosje door kunnen gaan. Maar
genoeg daarover. Voor mij staat echter vast, dat
er geen betere reclame is dan excursies.
P. Posthumus.
STAD EN LAND ROND DE
MARTINITOREN
Wie de Provincie Groningen met een bezoek ver
eert zal zeker niet teleurgesteld thuis komen want
Stad en Lande bieden de toerist een zo grote ver
scheidenheid van indrukken en landschappen als
men in ons land zelden aantreft. De Stad zelve
met haar ca. 135.00 inwoners is de grootste van
de steden welke buiten de kring der rivieren tot
ontwikkeling kwam. Het is een aantrekkelijke stad
en centrum van handel en verkeer voor een wijde
omtrek.
Het land er om heen biedt grote afwisseling, men
vindt er prachtige boerderijen temidden van gol
vende korenvelden, men vindt er weiden, veen,
bossen, meren en men kan er genieten van de
eindeloze uitgestrektheid van het wad met zijn
zilte lucht en het geroep der vogels. Verder vallen
gezichten op prachtige oude kerkjes uit lang ver
vlogen dagen, borgen, deels oude vestingen van
landsheerlijke families, deels de sierlijke buiten
verblijven uit de 17e en 18e eeuw, torens, mo
lens, oude kloosters en kloosterruïnes, U bij een
bezoek aan Groningen ten deel.
Dit alles spreekt van een oude geschiedenis in een
nieuw leven. Dank zij de medewerking van de
Redactie van de Amstel-Echo worden wij in de
gelegenheid gesteld Uw ogen door een reeks arti
kelen voor de schoonheid en belangrijkheid van
het Grönneger Land te openen, opdat een ieder
die deze artikelen getrouw leest ten leste instemt
met de woorden:
Wie Groningen niet kent, kent Nederland niet.
A. Piëst.
DAT WAS KAMERAADSCHAP!!
Ik wil niet achterblijven om de Amstel-Echo een
kleine dienst te bewijzen en een voorbeeld te ge
ven van een goede kameraadschap.
In de jaren 1930 was ik in de garage werkzaam.
Ik moest er dagelijks de auto's van de Directie en
vertegenwoordigers schoon Houden en wassen.
Op een morgen had ik de wagen van de directeur
een grote beurt gegeven en wilde de garage bin
nenrijden. Hoe het kwam, weet ik niet meer, mijn
gedachten werden door het een of ander afgeleid,
en in plaats van op het rempedaal te trappen
drukte ik op het gaspedaal en de wagen schoot
op een voor de garage staande bierwagen.
De gevolgen waren zeer ernstig. Het spatbord,
de lampen en diverse andere onderdelen waren
door de aanrijding totaal vernield. Mijn schrik
was zo groot, dat ik niet meer kon lopen van
de pijn in mijn buik. De totale kosten bedroegen
250.Deze konden dan afbetaald worden a
5.per week.
Alhoewel ik toch de schuldige was en voor het
hele bedrag borg moest staan, hebben chauffeurs,
collega's en het overige garage-personeel zonder
te morren de last met mij gedragen, en kon iedere
week de verlangde 5.afgedragen worden. U
ziet, dat dit werkelijk een staaltje van kameraad
schap was.
Zou men elkaar in deze tijd nog op zo n manier
helpen?
F. Rep
(De vraag van de heer Rep zouden wij niet gaarne
onomwonden met nee beantwoorden. Maar de
twijfel, die eruit spreekt, wijst op 't gevaar, dat er
iets waardevols uit de samenleving verloren dreigt
te gaan, n.l. de individuele verantwoordelijkheid
jegens elkaar. En, het moge paradoxaal klinken,
dit verlies wordt mede in de hand gewerkt door
zeer mooie sociale instellingen.
Wij bedoelen dit. Als men vroeger iemand ge
wond, ziek of uitgeput langs de weg vond liggen,
dan had men zelf de verantwoordelijkheid om die
stakker zo goed mogelijk aan verpleging te helpen,
desnoods op eigen kosten. Denk maar eens aan
het verhaal van de barmhartige Samaritaan uit de
Bijbel. Maar wat doen we in onze verlichte tijd?
We zeggen tegen elkaar: ,.niet aankomen, stiekum
laten liggen en de Geneeskundige Dienst opbel
len'. Dat doen we dan, we steken een sigaret op,
anders duurt het wachten zo lang, en de hulpbe
hoevende wordt vakkundig en „zakelijk" opge
haald. Het is verreweg het beste voor de patient,
toegegeven, maar de naastenliefde wint er niet bij.
En stel nu eens dat het geval van de heer Rep
zou hebben behoord tot de bemoeiing van het
ondersteuningsfonds. Prachtig, valt niets op te
zeggen, maar wij zouden een subliem blijk van
kameraadschap armer zijn geweest.
Inderdaad, het gevaar is er, dat wij te gauw zeg
gen „laat de gemeenschap het maar opknappen"
en wij ons verder niets van elkaar aantrekken.
Maar als wij denken aan ons Sinterklaasfeest, aan
wat onze mensen doen voor de verbouwing van
de „bloedtransfusiedienst", dan geloven wij, mijn
heer Rep, dat U zich niet al te ongerust behoeft
te maken. Red.)
£cJhAi$ hel onlj uüj, btelten püjA
a/2, Uw- mening,.
O
<S>