ard gevangen in de blik en AMSTEL-ECHO 5 Alsof de bovenstaande analyse van ontbijt en diner nog niet genoeg is, komt er een levendige beschrijving uit zijn pen over hetgeen sommige gasten (die al gauw patiënten werden) ,,al waa- ren se noch soo frisch en gesondt", in het logies, ,,by een sulke knaap' van 'n waard aan comfort genoten. Wellicht zou Hercules nog geschrokken zijn bij het aanschouwen van het slaapvertrek. „Want, derdehalf uur gewacht hebbende, wierd de Tafel gedekt; het Tafellaaken geleek wel een Vischnet, of men soude ten minsten geswooren hebben, dat het een Vaandel uit den Slach by Hoogstelt3) was; de servetten waaren soo schoon, dat men 'er noch eenige ontzen Spinagie en Ha- vergort in vond; de Messen en Vorken soo scharp, dat ook selfs kleine kinderen, sonder ge- Aan de „bar1' (1869) door VAN LEEUWEN vaar daarmeede konden schermen; de Borden soo suiver, alsof Lever en Bloed-beulingen daar op met malkanderen geplukhairt hadden; de Schotels waaren heel sindelyk gewasschen, behalven dat'er een meenigte van Swabberveesels, gelyk kleine wormen daar aanhingen. Wat spyse vervolgens deesen hongerigen Gasten opgeset is, kan een verstandige selfs licht begry- pen. Ik geloove seekerlyk dat een Melamp of ge meene gewone) Kraamers Hondt, qualyk daar meede sou te vreden geweest zyn. Men bracht haar eindelyk te bed, waarin byna zo veel luizen als veeren gevonden wierden. De Slaaplaakens waren so schoon, gelyk Indiaansche Marmersteen, waarin men alderley Couleuren siet; de matras soo sacht, dat men'er op een Zaag- moolen gemakkelyk Dakgeuten van konde zaa- gen, de Stroosak soo versch, dat'er niet meer als een dousyn Muizenesten in waaren; de Slaapka mer was soo helder en schoon, dat men met de mest uit deselve, lichtelyk eenen gantschen Akker soude hebben konnen mesten. En na dit alles heeft deese grove inhaalige Quant, 's morgens vroeg nachtans een soodanig gelach gereekent, dat men daarop gemakkelyk eenige baktanden soude heb ben konnen uitbyten." Resumerend en aanvullend komt hij in het weer gegeven hoofdstuk „De Bierdrager dat, zoals men opgemerkt zal hebben, wat de inhoud be treft niet aan het gevoerde motto beantwoordt, tot de vermanende slotsom: „Alle diergelyke waarden welke niet alleen de Gasten erger plukken dan de Gansen; maar ook degeene, welke in haare Herbergen alle bedenke- lyke onordentelykheit toelaaten en meenigmaalen door haare jonge Dochters en derselver soete ge- sichten, suuren wyn en slecht Bier slyten, moogen denken, dat God ten Jongsten Daage hun meede een hardt gelach voor de neus sal leggen." Stellen redactie, lezeressen en lezers het op prijs ook verder met het hoofdstuk „De Waardkennis te maken, dan zullen wij bij gelegenheid samen met de schrijver: deese rouwe, Eens naderby beschouwen." x) Uit een briefwisseling die tussen Goethe en Schiller in 1798 plaats vond, blijkt dat eerstgenoemde dichter de laatste opmerkzaam maakt om denkbeelden van de originele Pater te benutten. Schiller bekent dat dit geen gemakkelijke taak is. Zie „Wallenstein's Lager" Schillers Werke. Meijers Klas- siker-Ausgaben. IV Band, Leipzig und Wien, Bibliographi- sches Institut, blz. 360. a) Grundrisz der deutschen Literaturgeschichte. G. v. Pop- pel, 4e dr. Wolters, Groningen, Den Haag 1925, blz. 36, 37. 3) 1703. Hieruit blijkt in welke tijd het oorspronkelijke werkje geschreven is.

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Amstel - Echo | 1949 | | pagina 5