AFSCHEID 10 AMSTEL-ECHO Weet U nog, dat dit lied in onze Amstel-Revue in Theater Carré werd gezongen? We schreven toen 13 September 1946. De brouwerij bestond 75 jaar en dit feit was aanleiding voor onze directie om een groots gemonteerde revue te doen opvoeren voor en door het personeel. Het was een schouwspel, dat voor het oog van de bezoeker een aaneenschakeling was van schittering en kleur, van charmante danseresjes, zang en toneel spel, van pret en jolijt. Vanzelfsprekend mocht ook de ernstige noot niet ontbreken en het was de voorzienigheid, die de auteur een handje hielp. Afscheid. Een „brouwer", die van zijn directeur de mededeling ontving, dat zijn paard vervangen moest worden door een auto, omdat het bedrijf met zijn tijd mee moest enomdat een auto zoveel meer werk deed, dus aanzienlijker bespa ring gaf dan paardentractie dat kon doen. Koet sier Hesseling vertolkte de partij van de „brou wer" en we weten met hoeveel gevoel hij dit deed. Bij iedere repetitie en voorstelling werd hij door aandoening zo overmand, dat de tranen hem over de wangen stroomden! Ging hij zo in zijn rol op of was het een dreigend voorgevoel? Maar hoe dan ook: het was spel. Thans schrijven we November 1948. Ruim twee jaar later. Wat toen spel was, is nu werkelijkheid. De directie van onze brouwerij is er toe overge gaan de stal tot een minimale omvang terug te brengen. De reden behoef ik niet meer neer te schrijven; reeds twee jaar geleden gaf de auteur Willy van Hemert ons hiervan een beeld. Maar werd toen collega Hesseling tijdens zijn spel tot tranen toe geroerd, ik geef U de verzekering, dat thans, nu een en ander is bewaarheid geworden, dit ons, koetsiers „iets" heeft gedaan. Ik wil U dan ook hiermede aantonen, wat het paard voor mij betekent. Het was in het jaar 1940 en de oorlog in volle gang. Zoals bij zoveel bedrijven, werden ook onze auto's in beslag genomen. Nu is een brouwerij zonder bezorgmogelijkheden eenvoudig niet denkbaar. Bier moet nu eenmaal bij de afne mers bezorgd worden en zeer terecht nam de di rectie de kans waar om in het vervolg de klanten door middel van paardentractie te gaan bedienen. Een tekort aan geschoold personeel was aanlei ding voor de toenmalige chef van de afdeling ex peditie, de heer van Eijk, mij te vragen of ik er wat voor voelde koetsier te worden. Ik verklaarde mij bereid en kreeg mijn opleiding van de toen nog koetsier zijnde heer Rademaker. Na enige tijd, hoelang weet ik niet precies meer, kreeg ik mijn eigen span, waarop ik zeer trots was en natuurlijk een eigen wijk. Daar ik veel plezier had in paar den en ik van het publiek veel complimenten in ontvangst had te nemen voor mijn mooie span, veroverden zij allengs een plaats in mijn hart. Helaas, hoe mooier span, hoe begeriger blikken van de zijde van de mof, met als gevolg dat ik nog vele malen mijn paarden kwijt raakte. Maar hoe dan ook, er kwamen nieuwe en weinigen on der ons beseffen hoeveel moeite en kosten dit onze directie bezorgde. Mijn laatste span dat ik kreeg was echter naamloos. Ja, geachte lezer, dat was niet zo leuk, want paarden luisteren even als mensen graag naar een naam. Wat nu? Ik vroeg de stalbaas of hij reeds een naam had voor mijn paarden en indien niet of ik ze dan mocht noemen Johan en Willem. Johan en Willem zijn namelijk de namen van mijn beide zoons en tot mijn grote blijdschap werd dit goedgevonden. Zij zijn mijn kameraden geworden. Willem was een bijzonder paard, die het een en ander aan te leren was. Zo had ik hem met klontjes suiker geleerd, dat wanneer ik hem zo'n snoepje voor hield en vroeg of dat voor Willem was, hij trouw met zijn kop „ja" schudde en vroeg ik of de baas een pootje kreeg, dan legde hij zijn elegante voor been in mijn hand! Ja, daar hebben ze heel wat lekkernijen, van dames en heren, voor ontvangen. Maar nu is het uit met hun geluk. De oorlog is alweer enige jaren voorbij en zo langzamerhand herneemt het normale leven weer zijn plaats. Paarden worden vervangen door de snellere auto's. Ook Johan en W411em zijn vertrokken; waarheen, dat durf ik niet te schrijven. Johan en Willem, zij zijn van stal verdwenen. Wanneer ik hun lege vak passeer, begint er binnen in mij iets te wenen. Nooit zal ik hen vergeten, want hun „hoofdstel hangt daar aan de muur'. J. W. Mantel. HERINNERINGEN. Telkens als ik de Hoofdredacteur tegen het lijf loop, schijnt zijn blik mij toe te roepen: Waar blijf je nu met je bijdrage voor de ECHO? Je hebt toch wel het een en ander meegemaakt, dat lezenswaardig is voor de Amstel-mensen; vertel er eens wat van! Nu, daar gaat-ie dan. Tot mijn schoonste herinneringen in mijn ambte lijke loopbaan behoort ongetwijfeld het feit, dat ik de beide oprichters persoonlijk gekend heb. Het waren de heren Jhr. C. A. de Pesters en J. H. van Marwijk Kooij. Met hen samenge werkt, durf ik niet te zeggen. Maar toch, als jongste bediende was ik de enige, die meermalen daags hun heiligdom betrad en had ik o.m. tot taak om van hun brieven, die zij eigenhandig schreven, een copie te maken voor het archief en die nog heden ten dage daar berusten. Er was n.l. maar één schrijfmachine aan de brou werij, een ouderwetse Williams. Een machine ze hebben jou op stal gezet, waar je om wat haver schooit, jou plaats wordt door een ford bezet, maar ik vergeet jou nooit! <5>

Jaarverslagen en Personeelsbladen Heineken

Amstel - Echo | 1948 | | pagina 12