Niet-periodiek verschijnend blad voor de
geëmployeerden van de AMSTEL BROUWERIJ N.V.
Utat wielen wij, u-eel niet.
Ie Jaargang
November 1948
No. 5
Redactie: Mr. J. C. Bossard, H. J. Dannenburg
en J. Beekman
Redactie-Adres:
f. Beekman, Expeditie-Afdeling. Amsterdam
Wij willen nog even terugkomen op deze ver
zuchting van de oude Heinsius en ons afvragen,
of zijn uitspraak nog wel in onverminderde mate
voor onze tijd geldt. Zijn wij, sinds Heinsius
schreef, niet op elk gebied geweldig vooruitge
gaan? Overstromen pers en radio de wereld niet
met voorlichting, zodat ieder die maar lezen of
horen wil van alles aan de weet kan komen?
Alles tot Uw dienst, maar daardoor wordt aan
die uitspraak niets afgedaan en zal ook niets af
gedaan worden. Immers, de capaciteiten van de
mens zijn. beperkt, zijn leven is kort, maar de
vraagstukken zijn eindeloos vele. Socrates heeft
reeds gezegd: Ik weet dat ik niets weet. Daarop
is het gezegde van Heinsius maar een variant.
En al moge het waar zijn, dat onze feitenkennis
ontzaglijk is toegenomen, dit heeft weer het na
deel dat geen mens meer het geheel kan over
zien, terwijl wij omringd zijn en blijven met wou
den van vraagtekens.
Als nu de beste exemplaren van het mensenge
slacht tot de overtuiging komen van hun onmacht
om in vele gevallen een uitspraak te geven, hoe
slecht moeten wij, gewone stervelingen, er dan
wel niet aan toe zijn! Consequent doorredenerend
zouden wij geen mond meer durven opendoen.
Is dit het geval? Verre van dat. Een menselijke
eigenschap is het om onmiddellijk met het oordeel
klaar te staan zodra iets gevraagd wordt, het
doet er niet toe over welk zwaarwichtig onder
werp het gaat. En het antwoord, dat men klaar
heeft, wordt dan niet ingegeven door het ver
stand, dus op grond van het weten, maar door
het gevoel, m.a.w. men geeft dat antwoord dat
men. gezien de eigen omstandigheden, anti- of
sympathieën, graag zou willen dat het het juiste
was.
Het gevaar van overijld oordelen is in onze tijd
zeer groot. De radio schettert ons doof, de pers
licht ons dag in dag uit in over alles en nog wat
uit de gehele wereld. Vaak is dit alles dan nog
tendentieus, afgestemd op de pro- of contra-ge-
voelens van hoorders of lezers, d.w.z. men houdt
rekening met de neiging der mensen om die din
gen, die men met zijn verstand moet trachten te
beheersen, liever te geloven dan te doorgronden.
Het door de schrijver gewenste oordeel tracht
men op te dringen door het verstandelijk oordeel
van de lezer uit te sluiten. Dat noemt men propa
ganda.
Daaraan is het ook toe te schrijven, dat men een
op het eerste oog onaangename maatregel, hetzij
getroffen door de Staat, hetzij in een bedrijf, on
middellijk veroordeelt en verwerpt, ofschoon maar
al te vaak klemmende argumenten voor zulk een
maatregel aan te wijzen zijn.
Juist om allerlei misverstanden en daaruit voort
spruitende narigheid te voorkomen is het zo ge
wenst, ook als normale stervelingen bedachtzaam
te zijn in ons oordeel. Lees veel, luister veel, goed,
maar laat het bezinken, wik en weeg zorgvuldig,
laat Uw verstand werken, niet altijd in de eerste
plaats Uw gevoel. Pas die techniek toe ook bij het
lezen van de Amstel-Echo, ja zelfs bij de lectuur
van deze simpele regels.
J. C. B.