ïmóterclam ket ^ÏBi
ier
AMSTEL-ECHO
7
J. C. BOSSARD.
lemmermeer op, en bereikten verder via diverse
vaarten langs Gouda de grote rivieren en Zeeuwse
stromen.
In 1253 nu kwam aan die vrije doorvaart langs
Spaarndam een eind, omdat toen de bedijking aan
de Zuidzijde van de zeeboezem, het IJ, gereed
kwam en de mondingen zowel van Spaarne als
van Amstel, ter wille van een goede zeewering
werden afgedamd.
De schepen, komend van de Zuiderzee, stieten
dus op die dam in het Spaarne en de toenmalige
graaf van Holland, Willem II, die een open oog
had voor de belangen van de handel, besloot in
de Spaarne-dam een sluis te laten maken van ge
noegzame capaciteit om geladen zeeschepen te
kunnen schutten, hetgeen blijkt uit deze zinsnede
van zijn besluit: per quod majores naves cum
suis oneribus possint de facili pertransire, in
damno apud Sparnam etc.
Dat besluit viel in het jaar 1253, maar de daad
werd niet terstond bij het woord gevoegd, mede
door het hevige verzet van de inwoners, die te
recht vreesden dat het maken van zo'n grote voor
zeeschepen geschikte sluis in de dam de zeewering
illusoir zou maken.
Het duurde heel wat jaren voor de sluis er wer
kelijk kwam, maar ondanks het ernstige gevaar
van overstromingen is zij gebouwd, wanneer pre
cies weten wij niet. Dat de overheid haar zin be
treffende die sluis heeft doorgezet mag een aan
wijzing heten, dat het verkeer erdoor belangrijk
moet zijn geweest.
Bestond er nu al in 1253 een nederzetting aan de
mond van de Amstel?
Waarschijnlijk wel. Er mag worden aangenomen,
dat tengevolge van de oplevende economische
bedrijvigheid zich in Amstelland enig eigen han
delsverkeer had ontwikkeld. De bewoners, die,
behalve boeren, vanzelfsprekend ook schippers en
vissers waren (het land is immers zo waterrijk,
dat die drie beroepen eenvoudig niet te scheiden
zijn) zullen hun eenvoudige producten als vis, riet,
turf en wat landbouwvoortbrengselen zelf ver
voerd en verhandeld hebben langs de Amstel en
vooral, toen men bezig was met het grote werk
van de bedijking, zal er aan de mond van de
rivier meer bedrijvigheid zijn ontstaan en de kans
op een bescheiden nederzetting vergroot, een ne
derzetting gegroeid onafhankelijk van het op het
IJ voorbijgaande grote verkeer.
Al met al kan dus, aan de hand van gezagheb
bende schrijvers, worden geconcludeerd, dat een
handelsroute der Oosterlingen liep over het IJ via
het Haarlemmermeer door Holland, welke route
de mond van de Amstel passeerde. Het verkeer
op deze weg werd in de 2e helft der 13e eeuw
gestimuleerd, toen de handelsweg door het Sticht
minder in trek kwam. Of deze handelsroute door
Holland voornamelijk transito-verkeer der Duit
sers naar Vlaanderen betrof of dat die vaart ge
richt was op handel in Holland zelf, die vraag
moet voor de 13e eeuw, zij het weer met enig
voorbehoud, meer in de zin van transito-verkeer
worden beantwoord.
Wat kunnen nu de gevolgen geweest zijn van de
belemmering van de vrije doorvaart door het
Spaarne, een belemmering die zeker verscheidene
jaren geduurd heeft?
Er'moest overlading plaats vinden van zeesche-
pen, liggend in het IJ, in binnenschepen aan de
andere zijde van de dam. Maar moest die over
lading per sè aan de Spaarnedam gebeuren? Aan
de mond van de Amstel woonde een bevolking,
die uiteraard over binnenschepen beschikte en
zelf wellicht reeds wat handel dreef, het IJ ter
plaatse was diep genoeg om dicht aan de kant te
komen en, wat wellicht ook van belang geweest
zal zijn, veel formaliteiten zullen er bij het over
laden niet nodig geweest zijn, in tegenstelling bij
de Spaarne-dam. Afgezien van het feit, dat het
de officiële, min of meer onder controle staande
weg was, lag vlak bij de Spaarne-dam de zich in
volle ontwikkeling zijnde belangrijke stad Haar
lem, waar, zoals reeds eerder werd gemeld, be
langrijke brouw-industrie bestond. Nu zorgde
iedere Middeleeuwse stad er voor, concurrenten
voor haar handeldrijvende en producerende bur
gers buiten haar poorten zoveel mogelijk te weren,
desnoods met geweld. Op het platteland kon zo
doende geen industrie ontstaan. Zouden nu de
Haarlemmers het aangenaam hebben gevonden,
dat vlak onder de poorten van hun stad aan het
Spaarne bier uit grote in kleine schepen geladen
werd, zouden ze op zijn minst geen zekerheid ver
langd hebben dat, dat bier niet verhandeld werd
in het gebied, waar zij invloed hadden?
De handel zocht en zoekt de weg van de minste
weerstand en de Middeleeuwse kooplui zullen
geen uitzondering op die regel gemaakt hebben.
Daar, waar geen protectionistische maatregelen
werden genomen, daarheen zullen zij zich gericht
hebben. Smit merkt in zijn boek voor de jaren
13521354 iets dergelijks op, als hij verhaalt dat
er toen in Amsterdam een vrij grote hoeveelheid
bewerkt hout van de Hamburgse kuiperijen werd
ingevoerd en er aan toevoegt: blijkbaar was dit
bedrijf in Amsterdam nog zo weinig van beteke
nis, dat er tegen deze invoer van houtwaren geen
verzet ontstond." En wat in 1352 gold, zou dat
niet van kracht zijn geweest in de jaren 1250
1300?
Toen in later eeuwen de Amsterdammers zelf op